Janet Lewis, Het proces van Sören Qvist

Juli 2021

 

Het jaar is 1646. We zijn in Jutland, ver weg van het koninklijke Kopenhagen, in een streek waar eenvoudige landarbeiders wonen en de Deense Volkskerk over ieders zielenheil waakt. De boerendorpen zijn hier in het verleden meer dan eens geplunderd en platgebrand door bendes uit verre landen, maar nu heerst er vrede. Een onzekere vrede, omdat er volgens de volksoverlevering ook heksen ronddwalen.

 

 

Twee gedistingeerde oudere heren – plaatselijke notabelen, een dominee en een rechter – rijden te paard door een herfstachtig landschap. Het is al laat, de duisternis is ingevallen en in enkele regels wordt een hele omgeving voor ons opgeroepen:

 

Overhead more stars appeared, blurred and bright, although on earth the mist remained thick; it lay clouded among the trees and over the fields; the breath from the nostrils of the horses showed mist within mist. The air stung and clung to the face.

 

Met gebruikmaking van alliteratie, (binnen)rijm en woorden als ‘clouded’ en ‘mist within mist’ benadrukt de auteur de kille, nevelige atmosfeer. En juist in deze omstandigheden moet een van die heren terugdenken aan de lente van zijn leven, toen hij jong en sterk was en een zonnige toekomst tegemoetzag:

 

As for Tryg Thorwaldsen, he pushed forward through the darkness and mist as if he were pushing through time, but backward, year by year, slowly back to his young manhood and the vehemence and vigor of his youth. Through the darkness faces appeared to him, touched with spring sunlight, touched with tears, and an old sorrow and longing that he thought he had put aside resumed its old power.

 

Als vertaler van deze tekst zie ik het als mijn taak diezelfde atmosfeer te creëren, met gebruikmaking van de mogelijkheden die het Nederlands biedt op het gebied van klank en alliteratie, al mogen die middelen geen geforceerde indruk maken. De tekst moet net zo’n vanzelfsprekende cadans krijgen als het origineel.

 

Het proces van Sören Qvist (1947) is de tweede historische roman van Janet Lewis die ik vertaald heb, na De vrouw van Martin Guerre (1941). Beide boeken spelen zich af in een geïsoleerde landelijke omgeving en een ver Europees verleden. Beide boeken zijn gebaseerd op een geruchtmakende historische rechtszaak. De mensen die Lewis beschrijft, leven dicht op de natuur, en hun zielenroerselen en stemmingswisselingen worden dan ook vaak in verband gebracht met hun landschappelijke omgeving, die al net zo aantrekkelijk, schilderachtig of ongenadig kan zijn als zij. Op die manier geeft ze de lezer de gelegenheid zich te verplaatsen in personages die vijf of zes eeuwen geleden leefden, in een pre-industrieel tijdperk.

 

Boven hen doemden meer sterren op, heiig dan wel helder, hoewel er op aarde nog steeds een dichte mist hing die zich tussen de bomen en op de velden had genesteld; de adem die de paarden uitbliezen was als een mist binnen die mist. De lucht prikte en hechtte zich aan het gezicht.

(…)

Wat Tryg Thowaldsen betreft, hij baande zich een weg door het duister en de mist alsof hij zich een weg door de tijd baande, maar dan achterwaarts, jaar na jaar, zodat hij langzaam terugkeerde naar de tijd dat hij een vurige jongeling was in de bloei van zijn leven. Door het duister drongen zich gezichten aan hem op, beroerd door het zonlicht van het voorjaar, beroerd door tranen, en een verdriet en verlangen van vroeger dat hij van zich af meende te hebben gezet kregen hem weer helemaal in zijn greep.

 

Meer lezen? Dat kan hier.